Onze visie

 

DOWNVISION =


Samen zoeken naar een manier van werken die voor jouw kind prettig is.

Maar ook:

Samen zoeken naar oplossingen van dingen die nog niet zo lekker lopen.
Bijvoorbeeld:
Iedere dag vertellen dat en hoe iemand zich moet scheren en dat tanden poetsen er ook bij hoort.

Taakgerichtheid en werkhouding bij peuters die richting de basisschool gaan, omdat je in de kring toch echt naar andere kinderen moet luisteren en op school moet dat werkje toch wel af en moet je echt opruimen.

Sociaal spelgedrag aanpakken omdat andere kinderen best met jou willen spelen, maar dat dan niet altijd jouw regels kunnen gelden.

Downvision vindt het belangrijk dat de kinderen op hun ‘kunnen’ aangesproken worden. Het geloof in het kind en het plezier dat je beleeft aan samen leren staat voorop. Iedereen kan leren op zijn manier.

Kijk wat er leeft bij het kind en neem dat als uitgangspunt. Neem kleine stappen, heb geduld en geniet van de uitdaging om iets aan te leren. Samen geniet je dan van alles wat er geleerd wordt.

Leren door doen
Leren door te doenKinderen leren door handelen/doen. Een kind met een handicap moet je iets leren te doen. Vanuit deze ervaringen leert het kind. Laat het kind veel bewegingservaringen opdoen. Kies activiteiten die qua beweging en handelingen succesvol zijn, zodat het een goede opstap is naar nieuwe dingen.

Leren door waarnemen
Is het leuk of minder leuk? Hoe los je een situatie op?Kinderen leren automatisch door te kijken. Zoek de mogelijkheden per kind om de wereld te begrijpen. Welke ondersteunende middelen zijn geschikt om te communiceren. Denk aan picto’s, tekeningen, voorwerpen. Wees expressief met je lichaam, maak gebruik van gebaren ter ondersteuning.

Leren door praten en luisteren
Daag kinderen uit tot bewust praten en ondersteun het handelen door spraak. Geef vanuit handelen naam aan dingen/activiteiten. Door dingen te verwoorden kun je ordening aanbrengen.

 

Geef de juiste begeleiding

Dit betekent veel aanmoediging en bevestiging geven.  Wees positief en leg de nadruk op de goede dingen.
Probeer in een koppigheidsfase te ontdekken wat de boosdoender is - is het te makkelijk - te moeilijk - te onduidelijk - en probeer dan  het patroon te doorbreken. Het is niet altijd onwil, wat er dan vaak gedacht wordt.
Ga steeds uit van het bekende en zet dan een nieuw stapje, heel voorzichtig.

Twee specifieke kenmerken bij het aanleren van nieuwe vaardigheden:

Vaardigheden worden ingeslepen door ´overlearning´= bekende stof in verschillende situaties. Je leert iets nieuws samen aan en het kind kan dan zelfstandig inoefenen.
Het vermijdingsgedrag kun je doorbreken door meer leiding te nemen/sturen en aan te moedigen, duidelijkere structuur bieden van leermateriaal en situatie, inbouwen van kleine tussenstapjes en het ´voorweken´ van nieuwe leerstof.

Ook is het belangrijk om ´het plan van aanpak´ aan te leren. Leer het kind met een stappenplan te werken, zodat het zichzelf kan sturen.

 

Ieder kind is uniek

Het kind met een verstandelijke handicap is in eerste instantie een kind net als alle andere kinderen. Daarbij heeft het heel eigen specifieke mogelijkheden, als gevolg van de handicap.

Kinderen met een syndroom kunnen erg op elkaar lijken. Bij elk kenmerk moet je je afvragen of dit iets eigens is van het kind of dat het te maken heeft met het syndroom.

Kenmerken en aanpak
Factoren waarmee je rekening kunt houden met de begeleiding:

Intelligentie
De onderlinge intelligentieverschillen tussen kinderen met een verstandelijke handicap zijn net zo groot als bij andere kinderen.
Beperkte intellectuele vermogens vragen aanpassing in het onderwijsaanbod: kleine leerstappen, veel herhalen in wisselende situaties, handelingen verwoorden en visualiseren, veel bemoediging.

Geheugen
Het geheugen kan op bepaalde gebieden soms erg goed zijn en op andere gebieden weer zwak. Interesse, emoties, ritme en intonatie spelen een grote rol bij het onthouden.

Imitatievermogen
Kinderen met een verstandelijke handicap gedragen zich normaler in een omgeving met niet-gehandicapte kinderen. Zij kunnen zich optrekken/imiteren aan hun omgeving. Let wel op dat de kinderen niet meer willen presteren dan zij kunnen.

Taalontwikkeling
De taalontwikkeling loopt meestal vertraagd. Het is echter van groot belang voor het denkvermogen. Taal en denken beinvloeden elkaar sterk. Het op gang brengen van de taalontwikkeling lukt het beste in de natuurlijke omgeving: steeds verwoorden wat er te zien is en wat er gebeurt. Gebaren en picto-lezen kunnen ondersteunend werken.

Inzicht
Denken gebeurt op concreet niveau. Hier zijn dus beperkingen,
Handelend leren vormt de basis van het inzichtelijk leren. Het vergelijken met eerder opgedane ervaringen stimuleert de bewustwording.

Motorische ontwikkeling
In principe verloopt dit normaal, hoewel het vaak vertraagd is. Soms is er sprake van een hersenbeschadiging. Dit kan zich uiten in overbeweeglijkheid, coordinatiestoornissen en overprikkelbaarheid net zoals bij normaal begaafde kinderen.

Succesbeleving als motivatie
Deze kinderen hebben veel behoefte aan bevestiging en bemoediging,
De succesbeleving is vaak een goede motivatie bij het leren van nieuwe dingen. Een positieve benadering doet wonderen. Leg de nadruk op de dingen die wel goed gelukt zijn.

Humor
Kinderen met een verstandelijke handicap hebben vaak een specifiek gevoel voor humor. Het kan mogelijk te maken hebben met het spontaan leggen van ongebruikelijke associaties.

Aanhankelijk
Wellicht heeft dit te maken met het oergevoel dat ieder mens voelt om mee te mogen doen en erbij te horen. Kinderen met een verstandelijke handicap gedragen zich op een sociale en emotioneel eenvoudige manier. Dit gedrag past op latere leeftijd niet meer bij de kalenderleeftijd en anderen ervaren het dan als aanhankelijk.

Ondeugend
Ook hier geldt weer net zoals andere kinderen. Ben bedacht op grensverleggend en leuk gedrag. Met een consequente en liefdevolle aanpak kan dat ondeugende gedrag in de hand worden gehouden.

Koppig
Koppigheid komt soms voor in langdurige periodes en is dan moeilijk te doorbreken. Door goed te observeren van zowel het kind als de omgeving, kan men de oorzaak proberen te achterhalen. Te denken valt aan te moeilijke of juist te makkelijke opdrachten.

Sfeergevoelig
Kinderen met een verstandelijke handicap zijn sfeergevoelig. Als geen ander kunnen ze troosten. Dit komt wellicht door hun eenvoudige denktrant.

Momenten van afwezigheid

Omdat de ontwikkeling langzamer verloopt heeft het kind veel tijd nodig nieuwe indrukken te verwerken. Sufmomenten horen erbij. De boog kan niet altijd gespannen zijn, verwerkingsmomenten. Om het kind uit zo’n moment te halen kun je kleine duwtjes geven bijv iets spannend vertellen of kleine opdrachtjes en vaak bevestigen.
Afwezigheid kan ook met epilepsie te maken hebben. Dan is onderzoek nodig.

Uitsteltolerantie
Het kind kan maar een korte periode overzien, dus iets leuks moet nu gebeuren. Werken met picto’s helpt de uitsteltolerantie te vergroten. Er ontstaat een betere orientatie in tijd.

Aandachtsgevoelig
Ook kinderen met een verstandelijke handicap willen, net als ieder ander, soms ook graag in het middelpunt staan. De omgeving draagt zorg voor het evenwicht hierin.

Doorzettingsvermogen
Als een kind met een verstandelijke handicap echt iets wil leren, dan kan het met eindeloos geduld blijven oefenen. Motivatie en zingeving zijn van groot belang, net als ondersteuning van de omgeving.

Gewiekst
Als een kind iets niet wil doen, weet het regelmatig de omgeving zo te manipuleren dat het onder de opdracht uitkomt. Zo ook kinderen met een verstandelijke handicap. De omgeving is vaak toleranter naar hen toe. Ook deze kinderen hebben hun verantwoordelijkheden.

Angst
Er kan een angst bestaan voor ruimtes en situatie die het kind nog niet kan overzien en voor geluiden die het nog niet thuis kan brengen.
Let op een goede begeleiding. Goed laten wennen, samen met vriendje de gang op, verkennen in een 1 op 1 situatie, vooraf vertellen wat er gaat gebeuren.